Maritiem frequentiegebruik
Al vanaf de geboorte van de radio werd deze gebruikt om contact te leggen met schepen. Toen Marconi naar Engeland ging om zijn “draadloze telegraaf” te demonstreren, bracht hij een radioverbinding tot stand tussen de vaste wal (South Foreland Lighthouse) en het lichtschip East Goodwin. In juni 1900 was de Britse marine dan ook de eerste klant van Marconi’s Wireless Telegraph Company Ltd. Deze bestelde een aantal radiotoestellen voor de oorlogsvloot.
In Nederland duurde het tot 1902 voordat er met de “draadloze telegraaf” proefnemingen werden gedaan. Ook hier werden de eerste proeven gedaan tussen de vaste wal en een schip. In 1904 werd het nog steeds bekende radio-kuststation Scheveningen-haven opgericht. Deze onderhield in eerste instantie contact met drie schepen van de Maatschappij Zeeland, die voeren op de lijn Vlissingen-Queenborough.
Behalve voor de communicatie tussen schepen en de wal worden frequenties voor een groot aantal zaken gebruikt aan boord van een schip. Grofweg gaat het om de volgende soorten van gebruik:
Communicatieapparatuur
Maritime veiligheidsberichten
- NAVTEX (Navigatie + Telex).
Hiermee kunnen belangrijke veiligheidsberichten, zoals navigatieberichten, meteorologische informatie en spoedberichten automatisch worden ontvangen en daarna afgedrukt. - SafetyNET.
Ontvangst van veiligheidsberichten via de satelliet.
- SART (Radartransponder).
- Dit systeem dient voor de opsporing van in nood verkerende schepen en groepsreddingsmiddelen. De transponder zendt automatisch een signaal uit wanneer zij door de radar van een zoekend vaartuig of vliegtuig wordt aangestraald. De opsporing van bijvoorbeeld een reddingsvlot bij slecht zicht wordt hierdoor vergemakkelijkt.
- EPIRB’s (satelliet noodradiobakens).
Hiermee wordt in geval van nood automatisch een bericht met het identiteitsnummer van het schip uitgezonden naar speciale satellieten. Aan de hand van deze uitzending kan de positie van de EPIRB worden bepaald.
Navigatiesystemen
- Radarsystemen
Voor de navigatie wordt gebruik gemaakt van scheepsradar in de 3 en met name de 9 GHz band. - AIS (Automatic Identification System)
Een AIS-zender op een schip zendt met regelmatige tussenpozen de positie, koers, snelheid en het unieke maritieme identificatienummer (MMSI) uit. Deze gegevens worden ontvangen door schepen in de nabijheid. Deze kunnen de gegevens automatisch laten plotten op een beeldscherm of zichtbaar maken op het radarscherm. Daarnaast zijn er ten behoeve van de navigatie ook bakens uitgerust met AIS. - GPS
Alhoewel het satellietnavigatiesysteem niet specifiek bedoeld is voor maritieme doeleinden, wordt deze er wel veel voor gebruikt.
GMDSS communicatie en navigatieapparatuur
GMDSS maakt gebruik van een aantal verschillende communicatie- en navigatiemiddelen. De apparatuur die een schip aan boord moet hebben is afhankelijk van de zeegebieden waar het vaart. Hieronder volgt een kort overzicht van de apparatuur die in GMDSS wordt gebruikt.
Communicatieapparatuur
- Radiotelefonie via MF-, HF- en VHF-zenders.
Nood-, spoed- en veiligheidsverkeer vindt plaats op speciaal daarvoor gereserveerde kanalen. - DSC (Digital Selective Calling).
Met DSC kan op eenvoudige wijze een noodalarm (distress-alert) worden verzonden, waarbij identiteit, positie en andere gegevens kunnen worden meegezonden. Het systeem kan ook selectief worden gebruikt om berichten aan een bepaald schip of aan een groep van schepen te versturen. - DPT (Direct Printing Telegraphy).
Dit is telex via de radio. - INMARSAT-scheepsstation (INMARSAT-SES) ingericht voor communicatie binnen GMDSS.
Via INMARSAT-satellieten vindt communicatie met kuststations en andere INMARSAT-stations plaats.
Maritieme veiligheidsberichten
- NAVTEX (Navigatie + Telex).
Hiermee kunnen belangrijke veiligheidsberichten, zoals navigatieberichten, meteorologische informatie en spoedberichten automatisch worden ontvangen en daarna afgedrukt. - SafetyNET.
Ontvangst van veiligheidsberichten via de satelliet.
Positie en localiseringssystemen
- SART (Radartransponder).
Dit systeem dient voor de opsporing van in nood verkerende schepen en reddingsboten. De transponder zendt automatisch een signaal uit wanneer zij door de radar van een zoekend vaartuig of vliegtuig wordt aangestraald. De opsporing van bijvoorbeeld een reddingsvlot bij slecht zicht wordt hierdoor vergemakkelijkt. - EPIRB’s (satelliet noodradiobakens).
Hiermee wordt in geval van nood automatisch een bericht met het identiteitsnummer van het schip uitgezonden naar speciale (COSPAS-SARSAT) satellieten. Aan de hand van deze uitzending kan de positie van de EPIRB worden bepaald.
GMDSS zeegebieden
GMDSS zeegebieden
Zeegebied A1
binnen bereik van een VHF kuststation
(tot 20 – 30 zeemijl uit de kust),
Zeegebied A2
buiten zeegebied A1 maar binnen bereik van een middengolf (MF) kuststation
(tot ongeveer 100 zeemijl uit de kust).
Zeegebied A3
buiten gebied A1 en A2, maar binnen bereik van een Inmarsat satelliet. Deze zijn overal op aarde te ontvangen met uitzondering van de gebieden nabij de nord- en zuidpool
(ongeveer het gebied tussen 70° N en 70° S).
Zeegebied A4
de overblijvende gebieden op zee. Deze gebieden worden door kuststations op de kortegolf (HF) bediend.
Apparatuureisen GMDSS
GMDSS zit zo in elkaar dat er een minimum set aan apparatuur verplicht wordt gesteld en daar komt nog apparatuur bij naarmate het schip verder uit de kust operationeel is. Hiertoe is de zee verdeeld in een aantal zeegebieden. De GMDSS regelgeving is erg complex. Hieronder wordt een verkorte beschrijving gegeven van de apparatuureisen.
Minimum set aan apparatuur
Ieder schip dat onder GMDSS valt, moet in ieder geval de volgende set aan apparatuur aan boord hebben:
- Een VHF radio (marifoon) die geschikt is voor DSC,
de radio moet een DSC-noodsignaal kunnen uitzenden op kanaal 70, en radiotelefonie op de volgende kanalen ondersteunen.- Kanaal 6 (156,3 MHz): Kanaal voor veiligheidsverkeer tussen schepen2.
- Kanaal 13 (156,65 MHz): Kanaal voor navigatieverkeer tussen de stuurlui aan boord van schepen(2).
- Kanaal 16 (156,8 MHz): Het kanaal voor noodverkeer, veiligheidsverkeer en oproepen(1),(2). Na een oproep moet op een ander gesprekskanaal worden verder gegaan.
- Eén SART voor schepen onder de 500 GRT(3) en 2 SARTs voor schepen boven de 500 GRT.
- Twee draagbare VHF portofoons voor in de reddingsboten als het schip kleiner is dan 500 GRT en drie voor schepen die groter zijn.
- Een NAVTEX ontvanger, als het schip in gebieden vaart waar in een NAVTEX dienst is voorzien.
- Een Inmarsat-C EGC satellietontvanger, als het schip in gebieden vaart waar de Inmarsat satelliet ontvangst mogelijk is en de maritieme veiligheidsinformatie (MSI) niet via de NAVTEX of HF NBDP kan worden ontvangen(4).
- Een 406 MHz EPIRB
(1) Tot 2005 was het nodig dat kanaal 16 werd uitgeluisterd voor noodberichten. Door de beschikking over DSC is dit tegenwoordig niet meer nodig.
(2) Dit kanaal mag niet voor normale communicatie worden gebruikt.
(3) GRT staat voor Gross Tonnage. Dit is een maatgeving voor schepen die per 18 juli 1994 van kracht is voor alle koopvaardijschepen, op basis van het internationale Uniform Tonnage Measurement System. Het Gross Tonnage wordt met name bepaald door het volume in kubieke meters van alle ingesloten ruimten in het schip.
(4) In praktijk komt dit er op neer dat de alle schepen die in zeegebieden A3 of A4 varen een Inmarsat C station aan boord moeten hebben.
Zeegebied A1
Ieder schip dat alleen in zeegebied A1 vaart moet beschikken over de minimum set aan apparatuur. Een 406 MHz EPIRB is niet verplicht. De VHF DSC radio kan de alarmering verzorgen.
Zeegebied A2
Ieder schip dat voorbij zeegebied A1 vaart, maar binnen zeegebied A2 blijft moet de beschikking hebben over de minimum set plus:
- Een MF radio voorzien van DSC op de 2187.5 kHz en radiotelefonie op de 2182 kHz,
het DSC kanaal 2187,5 kHz moet automatisch worden uitgeluisterd1; - Een HF radio voor de maritieme banden (tussen de 1605 en 27.500 kHz),
geschikt voor radiotelefonie of direct-printing telegrafie(1).
(1)In de praktijk zijn de MF en HF radio altijd gecombineerd in één apparaat.
Zeegebied A3
Schepen die in zeegebied A3 komen moeten de apparatuur aan boord hebben benodigd voor zeegebeid A2 en daarnaast nog aanvullende apparatuur. Daarbij kan worden gekozen uit HF apparatuur of een satellietstation om in de A3 gebieden de wal te bereiken. In de A3-zeegebieden moeten schepen dan ook aanvullend de beschikking hebben over:
- Een Inmarsat scheepsstation,
inclusief een EGC ontvanger voor de ontvangst van maritieme veiligheidsberichten (MSI),
OF - Een HF radio voorzien van DSC, die werk die automatisch de DSC kanalen 2187,5 kHz, 8414,5 kHz en minimaal één van de volgenden DSC noodkanalen: 4207,5 kHz, 6312 kHz, 12.577 kHz of 16.804,5 kHz; al deze noodkanalen moeten kunnen worden geselecteerd.
- Een Inmarsat EGC ontvanger als in gebieden wordt gevaren waar de MSI informatie niet via NAVTEX of HF NBDP kan worden ontvangen.
Zeegebied A4
Schepen die in alle zeegebieden komen, inclusief zeegebied A4, hebben in dit A4 zeegebied niets aan een Inmarsat scheepsstation, omdat de satellieten hier geen dekking hebben. Deze schepen zijn dan ook vereist een MF/HF radio te hebben die voldoet aan de eisen van scheepsgebied A3, dus met DSC mogelijkheid voor de HF kanalen.
Apparatuur aan boord van reddingsboten
GMDSS is bedoeld om in noodsituaties goed te kunnen communiceren. Een aantal van de apparaten uit de minimumeis zijn dan ook speciaal bedoeld voor gebruik in reddingsboten. Dit zijn:
- EPIRB,
- SART,
- VHF portofoon.
De VHF portofoon moet minimaal over kanaal 16 en één ander kanaal beschikken. Daarnaast moet de potofoon eenvoudig te bedienen zijn, kunnen worden bediend met handschoenen aan, en hij moet natuurlijk waterdicht zijn. Hij moet vijf minuten lang één meter onder water kunnen overleven.
Geef een reactie
Je moet inloggen om een reactie te kunnen plaatsen.